(Weekblad van Helder en het Nieuwediep dd 17 april 1843)
De uitvoering van ieder strafvonnis treft den mensch, die niet ten eenemale ongevoelig is; maar de uirvoering van een vonnis dat den dood ten gevolge heeft, geeft eene weemoedige stemming aan alle ingezetenen eener plaats, waar eene zoo noodlottige door de wet voorgeschrevene plegtigheid moet plaats grijpen.
Met een medelijdend oog zag de burgerij van deze gemeente op Maandag den 10 April in een rijtuig ter dezer plaatze aankomen, den ongelukkigen Gerrit Outshoorn, oud 26 jaren, die zich, als fuselier bij de 3e divisie van het algemeen depot der landmagt No. 33, vergrepen had tegen de subordinatie en dien ten gevolge was veroordeeld tot de straffe des doods met den kogel, en wiens verzoek om lijfsgenade door Z.M. was gewezen van hand.
Eene welonderrigte hand deelde ons betrekkelijk die gebeurtenis het navolgende mede:
Men stelle zich een jong mensch voor in de kracht zijns leven, van een gusntig uiterlijk, wiens levensdraad op woensdag den 12 dezer zoude worden afgesneden; men vergezelle hem in het huis van bewaring en zie hem daar als een berouwhebbende misdadiger gereed te sterven, zijn leven lievende, maar in de overtuiging dat hij hetzelve naar menschelijke regten had verbeurd;
— dat hij den dood niet schroomt, maar zich alleen beklaagde, over zijne 72 jarige moeder, welke hij toonde hartelijk lief te hebben.
Wij volgen den lijder op woensdag-morgen ten half 12 ure naar de strafplaats; die optogt was plegtig! zijn rijtuig wierdt voorafgegaan, door den militairen marsch, die de aankomst eens dooden vermeldt. Op de plaats der tereftstelling aangekomen, werd hij, geleid wordende door den waardigen Evangeliedienaar C. de Cock, die hem zoo trouw bezocht, getroost en opgebeurd had, voor de Auditeur-Militair en Heeren Officieren Commisarissen belast met de uitvoering van dit doodvonnis gebragt. De schare militairen en matrozen leverde een indrukwekkend gezicht op;
de duinen en de oppervlakte van het terrein achter de militairen waren bezaaid met burgers, die allen in angstige verwachting het einde dezer treurige plegtigheid verbeiden.
Daarop werd het vonnis aan den veroordeelden voorgelezen, terwijl hij steeds aan den arm van den geachten Leerar de Cock voor den zandhoop gebragt werd, waarnevens zijne laatse woning een indrukwekkend gezicht opleverde.
Met kalmte en gelatenheid, doch niet zonder aandoening, nam hij deel aan het plegtige gebed, hetwelk zijn zielenherder voor hem ten hemel opzond. Hij werd geblinddoekt;
— het detachement bestemd om het noodlottig schot te lossen was in aantocht;
— doch op dat oogenblik verhief zich de stem der uitvoerende magt met deze woorden : Op hoog bevel! tot zoo verre en niet verder!”
vervolgens gaf dezelfde te kennen, dat het doodvonnis op last van Z.M. den Koning was geschorst.
U den indruk beschrijvende, die dit genadewoord zoo bij de talrijke troepen als bij de burgers te weeg bragt, gaat boven mijne krachten. De lucht weergalmde van >> Leve de Koning!”
en ontelbare hoera’s klonken wijd en zijd; op aller gelaat was zichtbaar, hoe een ieder, bij de eerbied voor de wet die de straf toepast, dankbaar was aan hem, die het schoonste regt, namelijk dat van gratie
heeft toegepast op eenen schuldigen doc niet verstokten misdadiger, die naar ons inzien winst zal doen met deze ontvangend dure les en zich die genade waardig toonen.
Treffend was daarna de toespraak van den Heer Auditeur-Militair bij monde van den Heer Enschede, die den begunstigde in even korte als bondige woorden, zijne verpligtingen onder het oog bragt,
in de eerste plaats aan de Voorzienigheid en dan aan Z.M. onzen geliefden Koning, maar ook dat hij vooral nimmer moest vergeten, de dure verpligiting die hij aan den WelErw, Heer Klippink, Pred. te Haarlem had, die hem zo gedurig had bezocht en voorbereid, en die zich zijner zoo zeer aantrok, dat zijn WelEerw. zich voor hem om lijsbehoud ot Z.M. had gewend.
Toen de als nu tot de kruiwagen-straf veroordeelde Outshoorn, weder naar de gevangenis werdt teruggebragt, was het als een overwinningsfeest, de trom sloeg het Wilhelmus, en op ieders gelaat was dankbare blijdschap zichtbaar.
Tot in de gevangenis genaderd was de veroordeelde als nog niet geheel bij zijn bewustzijn. Daar het van eene algemeene bekendheid was dat hij zijne moeder lief, innig lief had, voegde een achtbaar persoon dezer gemeente hem deze woorden
— Outshoorn wat zal uwe oude moeder blijde zijn!”toen ontwaakte hij als uit eenen droom. Aangenaam is het gevoel, dat Outshoorn zicht althans nu de begenadiging schijnt waardig te maken, maar ook genoegelijk is het te ontwaren, dat de burgerij dezer gemeente en ook alle militairen ondubbelzinnige blijken hebben gegeven, dat zij hoogen prijs stelden op het leven van hunnen medemensch, en dankten zij zeker allen hunnen Vorst, die zoo schoon partij weet te trekken, van een regt dat in dezen zoo doelmatig is toegepast.
Eere den Koning! maar eere ook de Heeren Predikanten Klippink en de Cock, die zich in dezen zoo verdenstelijk hebben gedragen.